Griffierecht niet betaald; grif betalen?

Voor het voeren van een juridische procedure moet griffierecht worden betaald aan de rechtbank. Wanneer een advocaat namens een cliënt procedeert, zal deze advocaat over het algemeen de betaling verrichten. Tot zover niets nieuws onder de zon. Maar wat gebeurt er wanneer de advocaat te laat is met deze betaling? Recentelijk deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak waar dit aan de orde was.

Eerst kort de feiten. Eisende partij in deze zaak was een vrouw die in het verleden onterecht een uitkering had ontvangen. De gemeente Rotterdam had besloten dat zij het bedrag van € 11.208,49 (!) terug moest betalen omdat zij niet had opgegeven dat zij in een bepaalde periode waarin zij de uitkering ontving had gewerkt. Mevrouw liet het hier niet bij zitten en schakelde een advocaat in.

Het bezwaarschift dat deze advocaat indiende bij de gemeente Rotterdam, werd ongegrond verklaard. Vervolgens stelde de advocaat beroep in bij de rechtbank. Dit beroep werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig op de rekening van de rechtbank was gestort.

Mevrouw stelde vervolgens deze advocaat aansprakelijk, wat uiteindelijk tot de bovenbedoelde procedure bij de Rechtbank Rotterdam leidde. Een advocaat is op grond van de wet mede verantwoordelijk voor tijdige betaling van het griffierecht (artikel 28 Wet griffierecht burgerlijke zaken). In de procedure erkende de advocaat bovendien dat het niet tijdig betalen van het griffierecht zijn fout is geweest. De rechtbank stelde dan ook vast dat de advocaat inderdaad aansprakelijk is voor de schade die mevrouw hierdoor heeft geleden.

Toen kwam de vervolgvraag: had mevrouw eigenlijk wel schade geleden door deze beroepsfout? De advocaat voerde namelijk aan dat niet aannemelijk was dat indien het griffierecht wel tijdig zou zijn betaald, dit tot een voor mevrouw voordeliger resultaat zou hebben geleid. Ter beoordeling vergelijkt de rechter de situatie waarin mevrouw feitelijk verkeert, met de hypothetische situatie waarin mevrouw zou hebben verkeerd indien de beroepsfout niet zou zijn gemaakt en de beroepsprocedure dus wel zou zijn gevoerd. Na een afweging van de goede en kwade kansen voor mevrouw in deze procedure, komt de rechter tot de slotsom dat mevrouw onvoldoende heeft aangevoerd en onderbouwd om aannemelijk te maken dat het voeren van de beroepsprocedure tot een voor haar gunstiger resultaat zou hebben geleid. Haar vorderingen worden dan ook afgewezen.

De conclusie naar aanleiding van deze uitspraak is tweeledig. Ten eerste blijkt uit de gang van zaken dat advocaten erg op hun hoede moeten zijn; een beroepsfout zit in een klein hoekje. De advocaat heeft in dit geval relatief mazzel gehad met het feit dat de proceskansen van zijn cliënt niet al te best waren, maar dit had ook goed anders kunnen aflopen. Ten tweede geldt deze uitspraak voor gedupeerden als een les dat niet elke beroepsfout ook tot schadevergoeding hoeft te leiden. Reken je dus niet rijk als iemand overduidelijk een fout heeft gemaakt, of zelfs als deze fout wordt erkend.