Te laat geklaagd? Jammer van die € 20 miljoen
Al eerder schreven wij over het belang van tijdig klagen. Als u vermoedt dat een dienstverlener een beroepsfout heeft gemaakt, bent u verplicht om daar tijdig over te klagen. Het idee daarachter: hoe langer het geleden is, des te moeilijker het voor uw wederpartij wordt om de klachten inhoudelijk te weerspreken. Oordeelt de rechter dat u te laat heeft geklaagd, dan vervalt uw recht om nakoming of schadevergoeding te vorderen. Dat is nogal een forse ‘straf’; het is dus zaak om niet te lang te wachten.
Recent kreeg de Amsterdamse rechtbank een mogelijke beroepsfout ter beoordeling voorgelegd. Die zaak ging over het volgende. Een Luxemburgse investeerder ging een geldlening van € 50 miljoen verstrekken aan een Duits vastgoedfonds. De investeerder wenste in ruil daarvoor zekerheidsrechten te verkrijgen, onder andere van een dochtermaatschappij van dat vastgoedfonds. De investeerder benaderde een Amsterdams advocatenkantoor om de afspraken daarover op papier te zetten. Het kantoor stelde een aantal overeenkomsten op, waarna de leningen in maart 2019 zijn verstrekt. In mei 2019 is het geleende bedrag nog eens verhoogd.
Zo’n drie jaar later verkocht de betreffende dochtermaatschappij haar vastgoed, waarbij die dochtermaatschappij een bedrag van ruim € 20 miljoen ‘overhield’. De investeerder ging ervan uit dat dat bedrag aan haar toekwam. Het fonds meende echter dat zij geen verplichtingen meer richting de investeerder had, als gevolg van de inhoud van één van de door het advocatenkantoor opgestelde overeenkomsten. Nog voordat dat geschil verder kon worden uitgevochten, ging het fonds failliet; als gevolg daarvan bleef de investeerder – naar eigen zeggen – zitten met een onverhaalbare vordering van ruim € 36 miljoen.
De investeerder spreekt vervolgens het advocatenkantoor aan vanwege een beroepsfout. De investeerder dacht namelijk dat zij een zekerheidsrecht had dat haar recht gaf op de genoemde € 20 miljoen. Omdat het advocatenkantoor volgens de investeerder verkeerd heeft geadviseerd, kan de investeerder daar niet succesvol aanspraak op maken. Het advocatenkantoor voert in de procedure niet alleen inhoudelijk verweer, maar stelt ook dat de investeerder te laat heeft geklaagd. In haar vonnis van 10 juli 2024 oordeelt de rechtbank dat dat beroep slaagt.
Wat bleek namelijk? De investeerder wist ten tijde van de kredietverhoging (drie jaar eerder) al dat de dochtermaatschappij meende dat zij geen enkele verplichting meer had richting de investeerder. Als de investeerder het daar niet mee eens was, dan had zij volgens de rechter op dat moment al aan de bel moeten trekken bij haar eigen advocaat (in ieder geval om uitleg te vragen; ’hoe zit dat nu eigenlijk?’). Dat was namelijk het moment waarop zij werd geconfronteerd met de volgens haar ongewenste gevolgen van de overeenkomst. Jaren later waren enkele bij deze zaak betrokken advocaten niet meer werkzaam bij het kantoor, zodat die niet meer konden verklaren over hoe één en ander nu precies was gegaan destijds. Door pas te klagen drie jaar na het moment waarop kon worden vastgesteld dat wetenschap over de mogelijke fout bestond, heeft de investeerder volgens de rechtbank dus de klachtplicht geschonden. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de claim komt de rechter dan ook niet meer toe; de investeerder blijft dus met lege handen achter.